QH
S
e
n
i
o
r
e
n
n
u
m
m
e
r
QH

I

Eens verloor een oud klein mannetje een traantje. Hij liep het traantje achterna, wilde het niet kwijtraken, hij had al zo weinig lichaamsvocht.
Hij kroop over de grond, zocht met uitgedroogde ogen naar het traantje. Maar omdat het begon te regenen kon hij het traantje niet terugvinden. Hij bleef liggen en verdronk.


II

Een oude man verwisselde zich steeds vaker met zijn hond, ging zitten, wanneer hij het commando daarvoor gaf, aaide zichzelf over het hoofd, sprak zichzelf toe in liefkozende of strenge bewoordingen.
Zijn hond daarentegen beschouwde hij mer en meer als een lastige concurrent bij het verkrijgen van zijn eigen gunst. Hij gromde zogauw hij bij hem in de buurt kwam, liet hem alleen de resten van het vreten over, probeerde zijn bestaan zo goed mogelijk te verdringen. De hond kon voor deze ontwikkeling geen begrip opbrengen. Hij vermagerde, werd ongelukkig, voelde zich overbodig, stierf uiteindelijk aan een gebroken hart.
De man voelde zich toen alsof hem een bloempot uit zijn handen was gevallen. Radeloos besnuffelde hij de scherven.


III

Een oude man werd eens door de liefde geraakt.
Hij begon te trillen en er liep een warme pap door zijn hele lichaam heen. Hij werd een vreemde verschijning voor zijn omgeving, zat altijd maar te glimmen en te glimlachen. Aandachtig bekeek hij iedere dag de benen en de handen van de vrouw die 's morgens zijn bed ging opmaken, hem even knuffelde, zich toen weer omdraaide en wegging. En die 's middags en 's avonds terugkeerde, altijd enkele minuten bij hem bleef.
De andere oude mannen voelden zich nog minder door hem aangetrokken dan gewoon, wapperden niet eens meer in het voorbijgaan met hun oren. Het kon hem niets schelen, hij bleef maar glimmen en glimlachen.
Tot op een dag de andere oude mannen door jaloezie aangevallen en door elkaar geschud werden, ze begonnen met hun tanden te knarsen en de ophaalbrug van het slot naar binnen te halen.
De vrouw stond 's morgens te roepen en stenen tegen de ophaalbrug te werpen en te schreeuwen, maar de andere oude mannen waren als één man. En de vrouw kon niet binnenkomen.
's Avonds besloten de andere oude mannen om de volgende morgen weer gevoelig en week te worden. Maar de vrouw kwam niet meer, maakte nu andere mannen schoon.
En de andere oude mannen huilden, voelden verdriet en spijt een hele middag lang (als één man). Toen lieten ze een andere vrouw komen en alles werd weer goed.

Alleen de door liefde aangeraakte oude man bleef verstoord kijken naar de vreemde benen en handen, bitterheid vrat al die zoete pap in zijn lichaam op, zijn bloed koelde af, het gezicht werd dof. En de andere oude mannen wapperden tevergeefs met hun oren als ze hem tegenkwamen.


IV

Een oud geworden man bekeek zich na vele jaren weer eens in de spiegel. Het viel hem op dat zijn hoofd in totaal wat geschrompeld bleek te zijn, de oren daarentegen, die altijd al groot waren geweest, hadden nu een reusachtig karakter gekregen. Hij vond zichzelf eng, griezelig, met dit vreemde hoofd. Hij ging naar zijn maatschappelijk werkster toe om te vragen hoe het nu verder moest, maar die glimlachte alleen maar en durfde het haar jonge mooie slanke zoet geurende vingers over zijn schrompelige hoofd met die grote oren te aaien. "Oude mannen met grote oren zijn helemaal niet eng. Oude mannen met grote oren zijn bijzonder aandoenlijk. "
Hij was oud, en vond zichzelf nog steeds eng en griezelig, maar hij wilde ook niet aandoenlijk zijn. En omdat hij wel over wat financiele middelen beschikte kon hij zich veroorloven dan maar een specialiste op te zoeken. De specialiste bekeek hem lang en van alle kanten, mat ook verschillende lichaamsdelen, de lengte, de hoogte, de temperatuur, stuurde hem uiteindelijk naar de wachtkamer, waaruit hij na anderhalf wachten weer binnengeroepen werd.
"Ja, meneer, " zei ze, waarbij ze zonder zichtbare moeite haar ogen met een bril uitvergrootte. "Daar is niets aan te doen. Dat is ouderdom."

Bernhard Christiansen

index